Tot bewijs van het tegendeel

Datum: 06/06/2023

De feiten

Naar aanleiding van een interceptie van het voertuig van beklaagde werd een proces-verbaal opgesteld, waarin door de verbalisant verschillende inbreuken werden weerhouden zoals onder meer: het nalaten gevolg te geven aan de bevelen van de bevoegde personen, alcoholintoxicatie, nagelaten te hebben zich te gedragen naar de wegmarkeringen,…

Beklaagde werd voor de weerhouden inbreuken gedagvaard om te verschijnen voor de Politierechtbank Limburg afdeling Hasselt d.d. 06.11.2019.

Bij inzage van het strafdossier stelt beklaagde vast dat het proces-verbaal onder de rubriek ‘kennisgeving’ vermeldt dat er sprake zou zijn van een inbeslagname van beelden van de dashboardcamera van het dienstvoertuig, zijnde het voertuig van de verbalisant.

Uit nazicht van deze beelden blijkt dat de inbreuken zoals omschreven in het proces-verbaal niet waarneembaar zijn en bijgevolg niet met de werkelijkheid zouden overeenstemmen.

Zulks werd opgeworpen voor de politierechter, doch werd zonder meer verwezen naar de bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal, hetgeen beklaagde ertoe heeft aangezet over te gaan tot het neerleggen van een klacht met burgerlijke partijstelling, daar het proces-verbaal van valsheid werd beticht.

Het gerechtelijk onderzoek werd afgerond, waarbij de Kamer van Inbeschuldigingstelling in het kader van de regeling rechtspleging uiteindelijk heeft geoordeeld dat een buitenvervolgingstelling van de verbalisant zich opdringt.

De redenen hiervoor waren er voornamelijk in gelegen dat er niet kan worden aangetoond dat er sprake is van een opzet, laat staan een bedrieglijk opzet of een oogmerk om te schaden, zodoende dat de constitutieve bestanddelen van het misdrijf niet voorhanden zijn.

Wel stelde de Kamer van Inbeschuldigingstelling dat de er mogelijks sprake is van een onnauwkeurigheid in hoofde van de verbalisant ten tijde van de redactie van het proces-verbaal.

Dit werd overigens ook ondersteund door het onderzoek zoals gevoerd door de Algemene Inspectie n.a.v. de klacht waarbij zij vaststelt dat de in het proces-verbaal opgenomen vaststellingen/ overtredingen niet stroken met de realiteit

Na afronding van het gerechtelijk onderzoek werd de zaak opnieuw behandeld voor de politierechtbank d.d. 23.09.2022 (bijna 4 jaar later), waarbij beklaagde zijn verweer hernam en samen te vatten is als volgt:

  • Het proces verbaal is opgesteld en geverifieerd aan de hand van de beelden van de dashboardcamera, zodoende dat deze laatste kunnen gebruikt worden als bewijs van het tegendeel.
  • Uit een analyse van de beelden blijkt dat de inbreuken niet bewezen zijn.

De politierechtbank stelt in haar vonnis d.d. 26.10.2022 vast dat naar aanleiding van de klacht met burgerlijke partijstelling er een zeer gedetailleerd onderzoek plaatsvond waarbij de vaststellingen in het proces-verbaal werden vergeleken met de camerabeelden die gemaakt werden door de dashboardcamera in het door de verbalisant bestuurde politievoertuig.

Uit dit vergelijkend onderzoek is gebleken dat de verschillende vaststellingen, zoals verwoord in het proces-verbaal, niet uit te camerabeelden bleken.

De politierechter komt dan ook tot de conclusie dat het gevoerde onderzoek geldt als bewijs van het tegendeel zoals voorzien in artikel 62 WVW.

De weerhouden tenlasteleggingen, met uitzondering van de alcoholintoxicatie die blijkbaar niet betwist werd, zijn dan ook niet ten genoegen van recht bewezen zodoende dat de vrijspraak zich opdringt.

 
Het bewijs van het tegendeel, een voorbijgestreefde fictie?

Artikel 61 lid 1 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer bepaalt:

“De overheidspersoon die door de koning worden aangewezen om toezicht te houden op de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, stellen de overtredingen vast door processen-verbaal die bewijskracht hebben, zolang het tegendeel niet is bewezen.”

De hoofdregel inzake de draagwijdte is dat de wettelijke bewijswaarde enkel gehecht is aan de materiële vaststellingen die de verbalisant zelf heeft gedaan. (Cass. 28 april 1969, RW. 1969 – 70, 239.)

De bijzondere bewijswaarde wordt niet toegekend aan de feitelijke gevolgtrekkingen of vermoedens die de verbalisant uit de vaststellingen afleidde (Cass. 23 maart 1988, AR. Cass. 1987 – 88, nr. 463.)

Het tegenbewijs kan door alle wettelijke bewijsmiddelen worden geleverd.

In de gegeven omstandigheden maakte het proces-verbaal melding van het feit dat de beelden van de dashboardcamera in het voertuig van de verbalisant in beslag werden genomen waarbij de verbalisant in zijn verhoor zelf aangaf dat de beelden werden gebruikt om de weerhouden inbreuken te verifiëren.

Geconfronteerd met het feit dat de vaststellingen zoals genoteerd in het proces-verbaal niet in overeenstemming zijn met de beelden, wierp de verbalisant op dat sommige vaststellingen de visu werden gedaan en bijgevolg niet terug te vinden zijn op de camerabeelden.

Eén en ander zou te wijten zijn aan het verschil in hoogte tussen zijn ogen en de positie van de dashboardcamera.

Dit standpunt werd bijgetreden door het openbaar ministerie aangezien zij stellen dat een verbalisant over twee beweegbare ogen beschikt en een draaibaar hoofd, zodoende dat het gezichtsveld ruimer zou zijn, zowel voor het voertuig, als links en rechts ervan.

In tegenstelling tot het verweer van beklaagde en de repliek van het openbaar ministerie, verwijst de politierechter niet expliciet naar de camerabeelden, maar wel naar het gevoerde vergelijkende onderzoek in het kader van de klacht met burgerlijke partijstelling.

De politierechter komt tot het besluit dat het gevoerde onderzoek, en niet de beelden op zichzelf, geldt als bewijs van het tegendeel.

Bijkomend wordt verwezen naar het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling te Antwerpen in het kader van de regeling rechtspleging hetgeen oordeelde dat het proces-verbaal behept is met onnauwkeurigheden en eigen aannames van de verbalisant.

Gelet op bovenstaande kan men zich de vraag stellen of het bewijs van het tegendeel louter en alleen geleverd kan worden door de beelden, dan wel de klacht en het daarmee samenhangend onderzoek een essentieel element vormt om de vaststellingen te kunnen weerleggen.

Uit de bewoording van het vonnis lijkt dit laatste het geval te zijn. Des te meer omdat uitdrukkelijk wordt verwezen naar het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling in het kader van de regeling rechtspleging.

Indien een loutere vergelijking van de beelden met de gedane vaststellingen niet kan volstaan  tot bewijs van het tegendeel, doet dit proceseconomisch toch de nodige vragen rijzen.

Een en ander zou mogelijks betekenen dat een beklaagde steeds verplicht is om het proces-verbaal van valsheid te betichten waarbij deze klacht vaak tot niets zal leiden gelet op het feit dat een bedrieglijk opzet dan wel een oogmerk om te schaden moeilijk te bewijzen zal zijn.

Daarbij komt nog dat het gerechtelijk onderzoek een zeer log karakter heeft, waarbij klachten met burgerlijke partijstellingen niet de grootste prioriteit genieten en eveneens de nodige kosten met zich meebrengen.

Indien een vergelijking van de beelden door de rechter zelf niet kan volstaan, lijkt het mogelijks aangewezen dat het openbaar ministerie in het kader van het onderzoek de beelden laat analyseren en in geval van tegenstrijdigheden overgaat tot ondervraging van de verbalisant, al dan niet op instructie van de rechter zelf.

Indien deze bereidheid niet aan de orde is, lijkt een klacht onvermijdelijk om het gewenste resultaat te bereiken, maar wat moet men dan al niet doen om het tegendeel te bewijzen….

Het neerleggen van een klacht met burgerlijke partijstelling tegen een verbalisant is absoluut geen sinecure en zal heden ten dagen niet met veel gejuich worden onthaald, om nog maar te zwijgen over het financiële aspect.

Een proceseconomische afweging in hoofde van beklaagde dewelke mogelijks een invloed kan hebben op de schuldvraag zou nochtans vermeden moeten worden.

 

Een voorstel tot oplossing

Men kan zich de vraag stellen of de bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal heden ten dagen nog te rijmen is met onze technologische maatschappij waar snelheden worden bepaald door Multanova’s en flitspalen en nummerplaten worden geregistreerd door ANPR-camera’s, zonder enige tussenkomst van de mens.

Ondanks dat deze technologie uiteraard niet vrij is van elke fout, is het moeilijk verdedigbaar dat aan een menselijke vaststelling evenveel of meer (bijzondere) bewijswaarde moet worden gehecht.

De vraag luidt dan ook of het niet zinvol is om ieder dienstvoertuig en/of politieagent uit te rusten met een camera zodat diens vaststellingen geverifieerd kunnen worden aan de hand van dit beeldmateriaal, dan wel zouden kunnen dienen ter ondersteuning van deze vaststellingen

Op die manier kan nagegaan worden of de vaststellingen zoals opgenomen in het proces-verbaal overeenstemmen met de werkelijkheid dan wel berusten op “een mogelijke onzorgvuldige vaststelling of eigen interpretatie van de verbalisant’.

Dit zou alleszins de bewijswaarde van het proces-verbaal verhogen, zonder dat men zich op enige fictie moet steunen, en daarnaast het recht op weerwoord (op basis van deze beelden) ten volle laten zegenvieren.

Technologie staat niet stil, laten we deze dan ook omarmen in het belang van de rechtstaat veeleer dan voor de creatie van een niet langer verdedigbare fictie dewelke in hoofde van velen nijgt naar een politiestaat.


Neem gerust contact op met ons kantoor.