Datum: 06/10/2023
De befaamde wet van 31 juli 2023 met als doel om justitie “menselijker, sneller en straffer” te maken, heeft een aantal wijzigingen doorgevoerd in de Wet Voorlopige Hechtenis. Dit artikel bespreekt kort de belangrijkste wijzigingen in de praktijk vanaf 1 september 2023.
- Een extra maandelijkse controle
Voor de wetswijziging kon het verloop van de controle over de voorlopige hechtenis als volgt worden omschreven: vijf dagen – één maand – één maand –twee maanden. Vanaf de derde beslissing van de raadkamer was er bijgevolg een titel tot handhaving voor een periode van twee maanden.
Door de wetswijziging wordt een extra maandelijkse controle toegevoegd, zodoende dat er pas sprake is van een titel tot handhaving van twee maanden vanaf de vierde beslissing.
- Controle na het Cassatieberoep
Conform artikel 31 van de wet voorlopige hechtenis heeft de verdachte de mogelijkheid om tegen de arresten waardoor de voorlopige hechtenis wordt gehandhaafd cassatieberoep aan te tekenen.
Indien het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling wordt vernietigd, zal het arrest op verwijzing op haar beurt gelden als titel tot handhaving voor één of twee maanden naar analogie met de maandelijkse controles.
Dit is een wijziging ten opzichte van het vorige systeem, aangezien het systeem van de handhavingstitel voor twee maanden nooit van toepassing was bij arrest op verwijzing.
Indien het cassatiearrest wordt verworpen, had dit onder het oude systeem tot gevolg dat de zaak binnen de 15 dagen opnieuw werd opgeroepen voor de raadkamer. Dit systeem had tot gevolg dat verdachte het cassatieberoep soms louter gebruikte om sneller terug voor de raadkamer te verschijnen.
Met de nieuwe wet wordt aan deze praktijk een einde gesteld, waarbij de zaak na verwerping opnieuw opgeroepen zal worden binnen de één of twee maanden afhankelijk van het tijdstip van de controle.
- Het criterium van het collusiegevaar
Artikel 16 van de wet voorlopige hechtenis voorziet in een aantal criteria die (niet cumulatief) voorhanden moeten zijn om een aanhoudingsmandaat af te leveren indien de straf voor het misdrijf de vijftien jaar opsluiting niet te boven gaat.
Één van deze criteria omvat het befaamde collusiegevaar. Dit betekent dat er ernstige redenen zouden bestaan dat de verdachte zich zou verstaan met derden. Te denken valt bijvoorbeeld aan bepaalde criminele milieus.
Na de wetswijziging mag het criterium van het collusiegevaar enkel nog gebruikt worden ter rechtvaardiging van de aanhouding t.e.m. de eerste maandelijkse verschijning.
Vanaf de derde verschijning (de tweede maandelijkse verschijning) kan het criterium van het collusiegevaar niet volstaan als grond om de voorlopige hechtenis te handhaven. M.a.w. zal voor de handhaving op dat moment steeds een ander criterium voorhanden dienen te zijn.
Het is echter maar de vraag of dit in de praktijk niet eerder tot een dode letter herleid zal worden.
Enerzijds voorziet de wet in tal van uitzonderingen waarbij het verbod niet van toepassing is. Laat dit nu net de misdrijven zijn waarbij het collusiegevaar om de hoek loert.
Anderzijds is het vaak zo dat er niet één maar meerdere criteria weerhouden worden, zodoende dat het louter verval van het collusiegevaar niet snel een invrijheidstelling tot gevolg zal hebben.
- De voorlopige hechtenis in de vonnisfase
De meest opmerkelijke wijziging is te vinden in de vonnisfase. De nieuwe wet voorziet dat de beklaagde die zich in voorlopige hechtenis bevindt en die tot een effectieve straf van minder dan drie jaar wordt veroordeeld (of minder dan één jaar bij zedenmisdrijven) onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld.
Bijgevolg zal deze persoon de rechtbank als een vrij man verlaten, ook wanneer er hoger beroep tegen de veroordelende beslissing werd aangetekend.
Onder de huidige wetgeving was dit niet het geval, waarbij de beklaagde vaak minstens tot het definitief worden van het vonnis in de gevangenis verbleef. Dit had soms eigenaardige situaties tot gevolg waarbij ‘licht gestrafte’ soms bijna hun volledige straf hadden uitgezeten terwijl de ‘zwaar gestrafte’ na een derde van de straf in aanmerking kwamen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling.
De wetgever voorziet in het nieuwe regime wel één belangrijke uitzondering voor de beklaagden zonder wettelijke verblijfplaats. Voor hen geldt de regel dat ze aangehouden blijven, tenzij de rechter hieromtrent anders zou oordelen.
Uiteraard heeft deze wijziging in zijn geheel niet tot doel om een straffeloosheid in de hand te werken. De vrijgestelde veroordeelde zal wel degelijk worden uitgenodigd (mits gevangenisbrief) om zich aan te melden in de gevangenis met het oog op de strafuitvoering.
- Conclusie
Een wetswijziging gaat hand in hand met de vraag of deze zijn doel zal bereiken. In het kader van de voorlopige hechtenis is dit voornamelijk het nastreven van een evenwichtige gevangenispopulatie in samenhang met een bescherming van de maatschappij.
Of dit doel bereikt zal worden is twijfelachtig.
De aanpassingen voor wat betreft het criterium van het collusiegevaar lijken eerder een slag in het water, gelet op de vele uitzonderingen en het feit dat dit criterium alleen niet doorslaggevend is.
Daarnaast bestaat de vrees dat vonnisrechters opnieuw strenger zullen straffen, aangezien een straf onder de drie jaar tot gevolg heeft dat de beklaagde de gevangenis (tijdelijk) zal verlaten.
Wordt vervolgd…